Als je opa vraagt: 'Vertel eens van vroeger?' Begint hij bij zijn jeugd. Leo Halvers dacht dus niet aan een voordracht over de oudst bekende technologie in de lage landen toen hij mij vroeg u te vergasten op het STW-verleden. Die zou hebben moeten gaan over de bandencultuur op de leemgronden, zo'n 5000 jaar terug. Toch begin ik wel bij de pre-historie, omdat die veel invloed heeft gehad op de wordingsgeschiedenis en de bedrijfsfilosofie van de twintigjarige STW.
Nederland kwam verarmd en leeggeroofd uit WO II en de
atoombom had de wereld om ons heen veranderd. (Overigens was kernenergie voor
vooraanstaande Nederlandse fysici geen totale verrassing. Op hun instigatie was
al voor de oorlog een partij 'yellow cake' gekocht, niet voor bij de koffie. Het
was voldoende uranium voor een testreactor. Die voorraad werd voor de bezetter
verborgen gehouden. Een leuk voorbeeld van wetenschappers die mogelijkheden
zien, waarvan het 'management' nog geen notie heeft.)
Wederopbouw werd het
devies en eensgezind gingen volk en regering aan het werk, geholpen door de
onvolprezen Marshal steun van de Verenigde Staten. Het was o.a. zaak de
natuurwetenschappen, met name de fysica en de techniek weer snel op niveau te
brengen. Maar er was te weinig geld om de universiteiten in hun totaliteit te
moderniseren. De Nederlandse industrie hielp een handje. Vooral de Koninklijke
Shell steunde krachtig de vernieuwing van het instrumentarium. In die tijd was
de eensgezindheid groot en de samenwerking tussen bedrijfsleven en
universiteiten vanzelfsprekend.
De regering richtte samen met enkele fysici de
Stichting FOM op om selectief geld naar natuurkundig onderzoek te kunnen
sluizen. De TH in Delft stond apart in de wet op het WO. Daar kon de regering
meer geld geven zonder verdunning van de spoeling. Zo steeg de omzet van de TH
en van de FOM snel. Eigenlijk was de enige rem de beschikbare menskracht. Bij de
FOM moet u denken aan een decade met een groei van 30% p.a., gevolgd door nog
eens zo'n periode met 15%! Om zoiets in perspectief te plaatsen, moet men
bedenken dat bij de toenmalige staf/student-verhouding en studieduur het systeem
bij een netto-groei van 22% per jaar geen afgestudeerden aan de buitenwereld
aflevert. Iedereen is dan nodig om het systeem zelf te bemannen.
Door de ruime
middelen bij de TH hadden de technisch-fysici geen behoefte aan de FOM.
Prof. Kronig die in Delft de scepter zwaaide, voelde er niet voor anderen
invloed te geven op zijn onderzoeksprogramma. Zo kwam ondanks de aanvankelijke
opzet met het oog op het maatschappelijke belang van de wetenschap, door het
ontbreken van een grote technische component het zwaartepunt van FOM bij het
zuiver wetenschappelijke onderzoek te liggen. Alhoewel vooral in het
laboratorium van Prof. Kistemaker, het latere AMOLF, en bij het kernfusie
initiatief op Rijnhuizen toepassing van de wetenschap een zwaar accent behield.
Overigens een onveranderlijke doorn in het oog van ZWO, FOM's latere
kunstmoeder, die net als zijn opvolger NWO, als het puntje bij paaltje kwam,
"beleid" boven "wetenschap" stelde. Dat lijkt een universeel kenmerk van
multi-culturele gemeenschappen.
De Nederlandse samenleving veranderde. Omstreeks
1953 waren er enkele schandalen. Op sommige plaatsen in de industrie profiteerde
men van universitaire werkzaamheden zonder dat adequate vergoedingen ervoor op
de juiste plaatsen terecht kwamen. Hierdoor keerden velen in het WO bedrijven de
rug toe. Samenwerking met de industrie werd verdacht. Alleen in Delft waren de
banden met het bedrijfsleven zo sterk, dat dit onweer de TH bespaard bleef. Maar
elders keek men neer op industriële contacten. Langzamerhand normaliseerde de
toestand zich weer en rond 1963 waren de goede betrekkingen, ook met de
universiteiten, hersteld. Ja, en toen kwam de studentenopstand... Voor
geld-verdienen moest je je schamen, het bedrijfsleven was slecht en we beleefden
vijftien jaar vrijwel totale afzijdigheid. Dit keer werden ook de inmiddels tot
universiteit verheven technische hogescholen tot het nieuwe geloof bekeerd.
Nog
een andere ontwikkeling beïnvloedde de geboorte van de STW. We werden rijker en
eindelijk kon de regering ook de universiteiten in hun geheel ruimer in hun
jasje steken. Het gevolg was dat de universitaire fysici minder van de FOM
afhankelijk werden. FOM's nationale strategische research aanpak strandde op
decentrale initiatieven. Als paddestoelen rezen overal kernfysische versnellers
uit de grond. Het feit dat FOM als eerste getroffen werd door het toen nog
totaal onbekende verschijnsel van een constant budget, maakte het niet
gemakkelijk die wildgroei te beteugelen. Het bezorgde mij in elk geval veel
hoofdbrekens de eerste zes of zeven jaar van mijn leven als
wetenschapbestuurder. Er kwam pas weer enig belangstelling voor een nationale
aanpak, toen ook de budget-groei bij de universiteiten stagneerde. Dit keer
deelden ook de TU's in de schaarste. En dat was het moment waarop de
technisch-fysici zich het bestaan van de FOM herinnerden. Hoewel 'FOM-fysici'
niet zaten te wachten op mee-eters uit hun nu karige ruif, beseften ze wel dat
ze hen niet buiten de deur konden houden. De vraag werd: hoe stel je daar
prioriteiten?
In 1974 kwam er een commissie die erover moest adviseren. De één,
met de energiecrisis van 1973 vers in het geheugen, zei: "natuurkunde ten
behoeve van de toekomstige energievoorziening". Een ander bepleitte "medische
fysica", weer een ander stelde het milieu bovenaan en naarmate de commissie
groeide, kwamen er meer prioriteitsgebieden. Toch was er een gezamenlijk gevoel
van onvrede. Bezaten fysici voldoende legitimiteit om over de prioriteiten van
de samenleving te beslissen? Het was de Delftse Prof. Le Poole, die het
verlossende woord sprak. Hij was het vele vergaderen beu. Op een keer zei hij:
"Och kom, we weten toch allemaal wat goede technische fysica is? Dat is goede
fysica, waarop anderen zitten te wachten! " Het werd het verlossende woord. Op
die basis konden prioriteiten worden gesteld. Er moesten "gebruikers" zijn. In
die tijd was, met EZ voorop, de overheid ongerust geworden over de diepe scheiding
tussen de universiteiten en het bedrijfsleven. En nog voor er nota's over het
onderwerp verschenen hielp dat departement met zijn beleidsfondsen om de
financiële obstakels te slechten. Het FOM-programma technische natuurkunde kwam met
EZ-steun van de grond. Daarin werden onderzoeksvoorstellen beoordeeld op hun
fysische kwaliteit en op utilisatie: de kans dat het onderzoek daadwerkelijk
elders zou worden toegepast. Het werd een groot succes. Het gevolg was, dat
andere onderzoekers vroegen: waarom moet zoiets alleen voor de natuurkunde? Ook
voor ons is er behoefte aan een 'Tweede Geldstroom' voor op toepassingen gericht
onderzoek.
Net als in 1945 voor de natuurkunde en de techniek zat het tij mee.
Het woord 'innovatie' was net komen overwaaien. En gelukkig waren 'outsourcen'
en 'kennis inkopen' nog onbekend. De regering kwam in 1978 naar goed Nederlands
gebruik eensgezind met twee nota's. Er werden allerlei maatregelen aangekondigd.
Een daarvan was: er moet een project-organisatie voor technisch wetenschappelijk
onderzoek komen. Daartoe werd een voorbereidingscommissie ingesteld, voorgezeten
door Prof. Koumans. FOM zorgde voor bureausteun. Het STW-advies was binnen een
jaar gereed. Maar al tijdens dat jaar werd met goedvinden van EZ en OC&W een
oproep het veld in gestuurd om onderzoeksvoorstellen in te dienen. Die werden op
hun wetenschappelijke waarde en op hun kans op toepassing buiten het eigen
vakgebied beoordeeld. De STW werd in 1981 opgericht en kreeg geld om de beste
voorstellen te honoreren. Zo begon het.
Andere valkuilen die de STW moet ontlopen zijn concurrentie-vervalsing, ongeoorloofde subsidies aan bedrijven en inbreuk op EU-voorschriften. Resultaten van publiek gefinancierd onderzoek 'om niet' afstaan aan een bedrijf en de terugbetaling overlaten aan de belastingdienst, lijkt erg handig (is ook overwogen), maar zou bij een concurrerende firma, die buiten de deur wordt gehouden, niet veel waardering oogsten. De STW-oplossing is: bedrijven laten betalen als ze anderen uit gebruikerscommissies willen weren. En indien ze zich commercieel waardevolle kennis willen toe-eigenen, ze daarvoor de marktprijs rekenen. Het klinkt simpel, maar de marktprijs is dikwijls lastig te schatten en onderhandelingen zijn vaak moeilijk, zeker als in bedrijven niet de R&D-afdeling, maar de 'corporate lawyers' het laatste woord hebben. De Stichting heeft een essentiële voorsprong op kennishandel-diensten bij de universiteiten zelf. De problematiek is namelijk in hoge mate specialisme afhankelijk. En bij de STW zijn de 'program officers' (PO's) deskundige specialisten. De juridische en zakelijke ondersteuning van de STW-juristen, de club van onze onvolprezen Marjan, is daarbij van onschatbaar belang, maar de specialisten hebben het laatste woord. Als een universiteit met evenveel expertise zou willen werken, zou zo'n dienst daar veel te duur worden. Nog afgezien van het feit, dat je alleen maar specialist wordt, door voortdurend in de keuken te kijken en dat doen STW-PO's automatisch door hun betrokkenheid bij de projectfinanciering en -uitvoering. Met instemming van EZ accepteert de STW evenzeer buitenlandse gebruikers, waarmee een ander potentieel EU-struikelblok is geëlimineerd. Dat toch de grote moot van de gebruikers Nederlandse bedrijven zijn, is het gevolg van de bij kennis-overdracht zwaarwegende nabijheidsfactor. Een verschijnsel dat o.a. door Narin buiten kijf is gesteld.
Bij de oprichting van de STW is overwogen een onderscheid te maken tussen technische wetenschap, toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek, medische technologie en fundamenteel onderzoek. In de voorbereidingscommissie ontstond daarover een oeverloze discussie. Tenslotte werd een experiment gedaan. Ca. 60 lopende projecten werden ingedeeld. Het resultaat was verhelderend: totale chaos. De conclusie was onontkoombaar: zelfs als wij er in zouden slagen scherpe definities te formuleren, dan zou het nog absoluut onrealistisch zijn te veronderstellen dat het zich voortdurend verversende veld er ooit mee uit de voeten zou kunnen. Er werd dus besloten geen onderscheid te maken, behalve voor een makkelijk herkenbaar stuk van de medische technologie. (Er was voor medisch onderzoek al een afdeling bij ZWO/NWO.) Voor de STW werd volgens afspraak de kliniek of de patiënt als enige gebruiker niet genoeg. Zij eist dat er bij de gebruikers van medisch onderzoek een particulier bedrijf moet zijn. Voor het overige bepaalt dan de verkregen prioriteit of een project STW-steun krijgt, m.a.w. of het 'technisch' is. Enig extra werk, in het geval dat aanvragen op twee plaatsen zouden worden ingediend, werd aanvaardbaar geacht. Later bleek dat het in de praktijk zelden gebeurde. Achteraf bleek ook dit een wijze keus. De bevordering van utilisatie en de kennishandel zijn nl. precies de onderdelen van het STW-werk die hun fundamenten hebben buiten de academische cultuur. Te veronderstellen dat je die best even door de hele organisatie kunt mengen, is een gedachtenspinsel uit de school van de maakbare samenleving. Maar ik geef eerlijk toe, dat wij dat zelf ook niet wisten, toen we begonnen.
Een tweede gouden greep was de totaalfinanciering. Geen aparte potjes voor salarissen, materialen, grote instrumenten, reizen enz. We attendeerden onderzoekers er zelfs op, wanneer o.i. hun aanvraag onvolledig was. Die werkwijze ontmoette veel waardering, hij is bepaald niet wijd verbreid in vergelijkbare research-organisaties. Bij het tweede lustrum werd dan ook gezongen: "...je vraagt een gulden en je krijgt er twee..." Het STW-motto werd: als we iets doen, doen we het goed en anders doen we het niet. Dat vrijwaart de uitverkoren projectleiders van een hoop rompslomp. Om die reden acht ik het verkeerd een eis tot medefinanciering te stellen. Daarmee veroordeel je goede mensen tot het verdoen van hun tijd2. Ik heb begrepen dat tegenwoordig meebetaling vereist is bij projecten die meer kosten dan 0,5 M€. Die eis schiet m.i. het doel voorbij. Bestuur en Bestuursraad kunnen ook zelf een overmaat van dure projecten beteugelen3. Vanwege de eis in de aanvraag het utilisatiepad te beschrijven, is het doen van een STW-aanvraag arbeidsintensief. Onderzoekers moeten vooraf met gebruikers overleggen en afspraken maken. Dat kan een tijdrovende bezigheid zijn. Om die reden moet het honoreringspercentage van aanvragen rond 40% liggen, anders wordt de produktiviteit discutabel en dan haken als eersten goede onderzoekers af. Dit is contra-intuïtief en het moet telkens opnieuw worden uitgelegd. Daarom is het het beste om bij geldgebrek tijdelijk geen aanvragen in behandeling te nemen. Dan wordt er geen werk voor niets gedaan door aanvragers, referenten, jury's en bureau. De hoeveelheid onderzoek die je uiteindelijk doet, blijft toch gelijk. Overigens zou zo'n stop een heel jaar moeten duren, wil je even onderzoeker-onvriendelijk zijn als organisaties die met één aanvraagdatum per jaar werken. De keus van de adviseurs, en de omvang van de financiële steun brengen mij op de cruciale rol van de 'program officer' (PO); de derde succes-factor. Bestuur en Bestuursraad waren van mening dat de projectleiders (PL's) - professoren e.d. - de belangrijkste mensen zijn in de organisatie. Zij zijn de initiatiefnemers, de organisators, uitvoerders en toezichthouders van het onderzoek. Bestuur en directie zijn slechts een helaas noodzakelijk intermediair tussen de belastingbetaler en deze kernen, waarom het eigenlijk draait. Een besluit over geld, voorwaarden en gebruikersbetrokkenheid zou eigenlijk slechts genomen mogen worden in overleg met de PL. Organisatorisch is het echter ondoenlijk om PL's telkens voor zulke beslissingen naar het STW-bureau in Utrecht te laten reizen. In hun plaats treedt de STW-PO, die de rol heeft van 'advokaat' en 'zaakwaarnemer' van de PL. Hij, of zij, kiest de referenten, (adviseurs) voor een project, die aan hem rapporteren. Hij leidt de schriftelijke discussie tussen adviseurs en PL, hij is op de hoogte van de aard van de gebruikersbetrokkenheid en de omstandigheden waaronder een project worden uitgevoerd. De PO heeft daartoe een aantal bevoegdheden, die uitgaan boven die van ogenschijnlijk vergelijkbare beleidsmedewerkers elders. Ook bewaakt hij de kenniseigendom en heeft de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. PL en gebruikers hebben in de persoon van de PO een aanspreekpunt, waarmee zij - essentieel voor toegepast onderzoek - direct zaken kunnen doen. Ik acht dit een van drie belangrijkste succes-factoren van de organisatie4.
Verreweg het grootste succes van de STW is de creatie van een
reusachtig netwerk van onderzoekers en gebruikers. Elk project krijgt een
gebruikerscommissie met mensen die zich echt voor dat onderzoek interesseren.
Het is essentieel voor op toepassing gericht onderzoek dat gebruikerscontacten
zo vroeg mogelijk worden gelegd. Het idee van gebruikers die wat zouden hebben
aan onderzoek resultaten die 'op de plank liggen' is naïef. Onderzoekresultaten
moeten op maat worden gemaakt. Via de GC's leren niet alleen onderzoekers
gebruikers kennen, maar ook is het een ontmoetingsplaats voor gebruikers
onderling. De betrokkenen wisselen voortdurend. Het netwerk ververst zichzelf op
basis van actuele behoeften. De onderzoekers-gebruikersgemeenschap van de STW is
vermoedelijk een van de meest dynamische gezelschappen van ons land. Men neemt
er aan deel naar behoefte en niet voor de vorm, het is een broedplaats voor
nieuwe plannen, voor verdere samenwerking, voor programma's waarbij vele groepen
en bedrijven betrokken zijn, kortom het is dè kweekplaats bij uitstek van
innovatief Nederland. We praten hier over een zich voortdurend verversende
verzameling van rond 3000 mensen. Vrijwel alle grote- en zo'n 300 kleine
bedrijven plus andere instituten en overheidsinstellingen nemen deel, rond een
kern van bijna 1000 onderzoekers. Als het niet al bestond en geruisloos
functioneerde, zou het nog vandaag opnieuw moeten worden uitgevonden. Bij het
afsluiten van een van de eerste STW-projecten, waarbij vrijwel de hele
vaderlandse chemische industrie betrokken was, zei de projectleider in een
toespraak dat de ervaring uniek was, omdat er waarschijnlijk nog nooit in de
geschiedenis van de TU in zo korte tijd zo veel kennis van de industrie naar de
universiteit was gevloeid. Op zo'n manier blijven de betrekkingen goed - ik neem
aan dat de industriële deelname ook geen liefdadigheid was - en we geven geen
aanleiding tot een nieuwe anti-industrie-golf. Kortom het zindert in het
STW-netwerk. Ik hoop, in het belang van ons land dat het netwerk zal blijven
zinderen en dat het niet gefrustreerd gaat worden door het vastleggen van
programmatische structuren die: ontstaan nadat ze nodig waren, die voortbestaan
als ze al overbodig zijn geworden en waarin mensen moeten opdraven, omdat ze in
een commissie zitten en niet omdat het onderwerp hen interesseert, terwijl ze
besluiten nemen die sneller en effectiever door een enkele STW-program officer
genomen hadden kunnen worden.
Ik wens de STW in het belang van ons land een florissante toekomst.
Herzien: 6 maart 2005